1630 – 1706

Het was november 1630 toen in het gezin van Thomas en Johanna van Mastricht een zoon werd geboren. Zij gaven hem de naam Petrus. Op 23 december van datzelfde jaar werd hij in Keulen gedoopt. Zijn grootvader Cornelis Sc(h)oning was tijdens het bewind van Alva met zijn gezin van Maastricht naar Keulen vertrokken. Daar aangekomen, nam hij de naam ‘Van Mastricht’ aan als verwijzing naar zijn vorige woonplaats. De moeder van Petrus was Johanna le Planq. Haar vader, Le Planq (of Plancius), was burgemeester van het Waalse stadje Aat. Ook hij was met vrouw en kinderen naar Keulen gevlucht. Petrus hoefde tijdens zijn leven niet te vluchten, maar heeft wel in diverse plaatsen in het westen, noorden en midden van Europa gewoond en gewerkt. De familie Van Mastricht behoorde tot de Nederlandse gereformeerde vluchtelingengemeente, waarvan de vader van Petrus, Thomas van Mastricht, geruime tijd ouderling is geweest. In deze gemeente ‘onder het kruis’ ontving Petrus catechetisch onderwijs van Johannes Hoornbeeck (1617-1666), die toen de gemeente van Keulen diende. In zijn jeugd bezocht hij de Latijnse school te Duisburg.
Na zijn schoolperiode in Duisburg ging Petrus naar Utrecht, niet alleen om te gaan studeren aan de Utrechtse Universiteit, maar ook om behandeld te worden aan een kwaal aan een van zijn voeten. In zijn kinderjaren had een dienstmeisje hem laten vallen en daardoor was hij kreupel geworden. De beroemde arts Scot kon echter niets voor hem doen. Aan de universiteit van Utrecht kreeg hij onderwijs van de hoogleraren Gisbertus Voetius (1589-1676), Carolus de Maets (1597-1651) en zijn vroegere catecheet Hoornbeeck. De Maets doceerde Nieuwe Testament, Hoornbeeck Oude Testament. Door Voetius werd hij grondig onderwezen in de systematische theologie.
Hij ontving een opleiding volgens de gereformeerde scholastieke methode. Deze vorm van theologiebeoefening (niet te verwarren met de middeleeuwse roomse scholastiek!) maakte gebruik van een instrumentarium van regels en methoden. Ze hanteerde, zowel voor het onderzoek als voor het onderwijs, een steeds terugkerend gebruik van begrippen, onderscheidingen, propositieanalyses (ontledingen van beweringen), redeneertechnieken en disputeermethoden. De nadruk die zowel Voetius als Hoornbeeck op de praktische theologie legden, zou bijdragen aan Van Mastrichts theologische vorming. Tijdens de Utrechtse studieperiode volgde hij ook lessen aan de universiteiten van Leiden en Heidelberg, en ging hij enige tijd naar Engeland voor taalstudie en de bestudering van de praktische theologie. In 1652 rondde hij zijn theologiestudie in Utrecht af.
Na zijn studie keerde Van Mastricht terug naar Duitsland, waar hij vijfentwintig jaar zou verblijven. In 1652 werd hij hulppredikant in Xanten, vlak bij Wezel. Tien jaar later vertrok hij naar Glückstadt in Sleeswijk-Holstein in Noord-Duitsland, waar hij de gereformeerde kerk diende. In 1667 werd Van Mastricht door Friedrich Wilhelm, keurvorst van Brandenburg, een hoogleraarschap aangeboden aan de Universiteit van Frankfurt aan de Oder (ten oosten van Berlijn). Op 36-jarige leeftijd aanvaardde Van Mastricht hier zijn professoraat Hebreeuws en praktische theologie.
In deze periode publiceerde Van Mastricht de Methodus concionandi, een preekmethode voor studenten die opgeleid werden tot predikant. In 1669 behaalde hij de graad van doctor in de theologie. Hij promoveerde op het onderwerp De natura theologiae [Over de aard van de theologie]. Kort daarop vertrok hij naar de Universiteit van Duisburg. Deze universiteit was opgericht tot uitbreiding van het gereformeerd theologisch onderwijs en voor de opleiding van juristen in de Brandenburgse steden. De broer van Petrus, Gerhardus van Mastricht, was rechtsgeleerde en doceerde geschiedenis en Grieks aan deze universiteit.
Petrus diende van 1670 tot 1677 zowel de theologische als de filosofische faculteit, waar hij theologie, filosofie, Hebreeuws en Oosterse talen doceerde. In 1673 werd hij voor een periode rector magnificus.
In 1677 werd Van Mastricht benoemd aan de Universiteit van Utrecht. Hier volgde hij professor Essenius en zijn vroegere leermeester Voetius op, die kort daarvoor overleden waren. Korte tijd later werd Melchior Leydekker (1642- 1721) zijn collega. In 1678 werd hij gekozen tot ouderling van de gereformeerde gemeente van Utrecht. Hij preekte in Utrecht en ook regelmatig te Schellingwoude in de classis Amsterdam.
Van Mastricht had in Utrecht een huis gekocht aan de westzijde van de Oudegracht, tussen de Hamburgerbrug en de Gaardbrug, dicht bij de universiteit en de kerk. Vanwege fysieke zwakte moest hij de laatste jaren zijn werk beperken tot het lesgeven bij hem thuis. Toen hij op de avond van 3 februari 1706 de stenen trap naar de keuken afging, maakte hij een onvoorziene val. Ondanks de zorg van ervaren artsen begaven zijn levenskrachten het meer en meer. Na een arbeidzaam leven van doceren, schrijven en preken, stierf hij in de avond van 9 februari 1706.
De begrafenistoespraak werd gehouden door Henricus Pontanus en bijgewoond door bevriende professoren, predikanten en de Utrechtse overheid. Ook zijn broer Gerhardus met zijn zoon Petrus, die vanuit Bremen waren overgekomen, waren aanwezig. Pontanus had Van Mastricht samen met Leydekker enkele dagen voor zijn sterven bezocht en was bij het bed van de stervende voorgegaan in gebed. Hij vertelt in zijn lijkrede:
“Met stem en gebaren, al zuchtende en zeggende: ‘Amen, amen’, stemde hij die voorbede toe. Nadat deze godsdienstplicht verricht was, betuigde hij openlijk dat hij stierf in en op die leer waarin hij anderen onderwezen had, en dat hij nu heenging om te verschijnen voor de vierschaar van die Opperrechter aan Wie hij daarvan rekenschap zou geven. Verder voegde hij er met luide stem aan toe dat hij alle verdediging van de waarheid die niet onafscheidelijk verbonden was met ongeveinsde godvruchtigheid en levensheiligheid, niet de minste achting en waarde toekende. Tegelijkertijd loofde hij de Goddelijke voorzienigheid in zijn laatste val. Hij gaf zijn bereidwillige onderwerping aan de wil van God te kennen, om óf zo dadelijk heen te gaan óf om nog te blijven. Hij voegde er bij dat hij opnieuw die val wilde maken en alle andere rampen en ongevallen die hij ooit in zijn leven geleden had, wilde ondergaan, indien het de hemelse Vader en de Opperheer en Beschikker van zijn en andere zaken, zo behaagde. Dit zei hij zonder enige verzuchting en zonder blijk van enige droefheid of smart.“
Van Mastricht werd op 24 februari begraven in hetzelfde graf als zijn collega en vriend Gerhardus de Vries in de Catharijnekerk, ook de laatste rustplaats van zijn leermeester Voetius en zijn kennis Jacobus Koelman. Van Mastricht bleef ongehuwd en moet bemiddeld zijn geweest. Hij liet in zijn eigenhandig geschreven testament 500 gulden na voor de Utrechtse diaconie en 24.000 gulden voor de gereformeerde theologiestudenten.