1604 – 1664

Isaäc Ambrosius (Isaac Ambrose) werd in 1604 geboren als de derde zoon en de jongste van zes kinderen van Richard Ambrosius, predikant in het Engelse plaatsje Ormskirk. Ormskirk is gelegen in het westelijke deel van midden Engeland in het graafschap Lancashire. Vader Richard Ambrose was daar voorganger van 1572 tot zijn dood in 1612.
In de registers van de Church of St. Peter and St. Paul van Ormskirk, die teruggaan tot 1190, is na te gaan dat er meerdere voorgangers zijn geweest met de naam Ambrose. Voordat Richard Ambrose de gemeente diende, werd de gemeente gediend door Ellis Ambrose, die waarschijnlijk geen nabij familielid was. Reeds in de vijftiende eeuw werd de gemeente vanaf 1489 gediend door een William Ambrose. De familienaam Ambrose is dus lange tijd verbonden geweest aan de kerkgeschiedenis van Ormskirk.
Richard kreeg met zijn vrouw Marie zes kinderen:
- De oudste dochter Marie, die in 1609 trouwde met de predikant William Knowles. William Knowles werd in 1613 de opvolger van zijn schoonvader Richard als predikant van Ormskirk. In 1615 maakte hij plaats voor zwager Henry Ambrose, die op het moment van de dood van vader Richard nog in Oxford studeerde.
- Dochter Anne, die gedoopt werd op 2 augustus 1587. Zij was gehuwd met Thomas Ashton.
- Dochter Martha, die gedoopt werd op 21 augustus 1590. Of zij gehuwd geweest is weten we niet, wel is bekend dat zij nog ongehuwd was toen haar vader Richard overleed in 1612.
- Zoon Henry, gedoopt op 24 december 1592. Na zijn studie te Oxford werd hij predikant in Ormskirk in 1615. Hij is slechts 35 jaar oud geworden.
- Zoon Gabriel werd op 16 augustus 1594 gedoopt. Hij heeft slechts enkele maanden geleefd en overleed in februari 1595.
- Zoon Isaäc. Zijn precieze geboortedatum is niet bekend, wel weten we dat hij op 29 mei 1604 gedoopt werd.
Vader Richard overleed in 1612, waardoor Isaäc op achtjarige leeftijd halfwees werd. Van de jeugdjaren van Isaäc zijn geen nadere gegevens bekend. Maar zonder twijfel bezocht hij de Free Grammar School of Ormskirk, waarvan zijn vader Richard bij leven één van de bestuurders was, en waaraan Richard in zijn testament gelden naliet.
In 1621 werd Isaäc Ambrosius toegelaten tot het Brasenose College, dat deel uitmaakt van Oxford University. Op 25 februari 1624 behaalde hij de graad Bachelor of Arts, na de studie die hem voorbereidde op het predikantschap. Zijn eerste gemeente was die van Castleton, Derbyshire, een klein plaatsje in de East Midlands, waar hij in 1627 zijn ambtelijke loopbaan als prediker van het Goddelijke Woord begon. Volgens het register van predikanten van de St Edmund’s Church in Castleton wordt zijn opvolger daar in 1631 bevestigd. Van 1629 tot 1631 dient Ambrosius de gemeente van Clapham, Yorkshire. In de jaren 1631 en 1632 was Ambrosius verbonden aan het Magdalen College te Cambridge waar hij de graad Master of Arts behaalde.
In 1631 werd Ambrosius benoemd tot één van de vier ‘King’s Preachers’ in Lancashire. Dit waren rondreizende predikers die de opdracht hadden de leer der reformatie te verbreiden, in het bijzonder in gebieden waar het rooms-katholicisme sterke wortels had. Ambrosius vestigde zich in Garstang, waarmee hij weer in het Lancashire van zijn jeugd terugkeerde.
In deze periode trad Ambrosius in het huwelijk met Judith, van wie de achternaam niet bekend is. Zij overleed in 1668. Ambrosius en zijn vrouw kregen drie kinderen: dochter Rachel (gedoopt 25 januari 1635), zoon Augustine (gedoopt 11 februari 1638) en zoon Richard (gedoopt 13 juli 1640).
In 1640 aanvaardde Ambrosius het aanbod om predikant van St. John’s Preston Church in Preston, Lancashire te worden. Het was Lady Margaret Houghton die het middel was waardoor Ambrosius naar Preston kwam. Margaret Houghton was de echtgenote van Sir Gilbert Houghton (1591-1646), een lid van het Lagerhuis en een vertrouweling van koning Jakobus I. Margaret Houghton werd door Ambrosius in zijn rouwpreek bij haar begrafenis op 4 januari 1657 geschilderd als een godvrezende vrouw die er in Gods voorzienigheid toe gebruikt was om hem als predikant naar Preston te laten komen. De preek over Efeze 5:16 Redeeming the time is in druk uitgegeven en ook in het Nederlands vertaald onder de titel Tijd om te zoeken. Ambrosius zegt van haar bemiddeling om over te komen naar Preston:
‘Te midden van alle anderen behaagde het haar om haar genegenheden op de onwaardigste van alle boodschappers van mijn Meester te laten vallen. Tijdens haar leven verkoos zij mij op deze plaats. De Heere maakte haar tot het eerste rad van Zijn voorzienigheid, door mij hierheen te brengen. Het gaf haar zorgen dat ik deze pastorale opdracht verliet vóór zij de wereld achter zich liet.’
Op 24 januari 1641 ontving Ambrosius het bericht van overlijden van zijn geliefde moeder, Marie. Hij was met natuurlijke en geestelijke banden aan haar verbonden. Hij schreef in zijn dagboek:
‘Vanwege haar dagelijkse gebeden en haar vele voor mij gestorte tranen hield ik haar voor een tweede Monica. Daarom had ik reden om te rouwen over zulk een groot verlies.’
Het was in zijn periode in Preston dat Ambrosius er een gewoonte van maakte om zich gedurende de maanden mei en juni voor enkele weken af te zonderen in de bossen, om daar de Schrift te onderzoeken, te overdenken en door gebed de gemeenschap met de Heere te zoeken. Een plaats waar hij dat deed was in de bossen van Weddicre in de buurt van Garstang, waar hij in een kleine hut verbleef. In zijn dagboek schreef Ambrosius erover:
‘Zodra ik maar een stap in het bos gezet had, wekten de groene bomen en planten en het lieflijke gezang van de vogels mijn ziel op om God te prijzen. Ik begon vervolgens aan mijn werk en zette het gedurende de maand voort. Op verschillende tijden nam ik de plichten van waakzaamheid, zelfonderzoek, bevindingen, meditatie en het geloofsleven door. Menigmaal voelde ik veel zoete roerselen van Christus’ Geest. De Heere Jezus verscheen aan mijn ziel en gaf mij de kussen van Zijn mond, vooral in mijn gebeden tot en lofprijzingen van Zijne Majesteit. Zeker, ‘Gij zijt mijn Heere, daarom zal ik U loven; Gij zijt mijn God, daarom zal ik U verhogen’.’
De periode van 1640 tot 1654 die Ambrosius in Preston woonde en werkte, was in veel opzichten een veelbewogen tijd. Het was de tijd van burgeroorlogen in Engeland, Schotland en Ierland: de eerste Civil War van 1643 tot 1647, de tweede Civil War van 1648 tot 1649 en de derde Civil War van 1650 tot 1651. Gedurende deze jaren streden de koningsgezinde aanhangers van Karel I, de ‘cavaliers’, en de aanhangers van het parlement, de ‘roundheads’, met elkaar. Het koningshuis en de koningsgezinden streden voor een anglicaanse, episcopale inrichting van de kerk. Ook de rooms-katholieken behoorden tot de volgelingen van de koning. Koning Karel I was gehuwd met de rooms-katholieke Henrietta Maria van Bourbon. De puriteinen, met grote invloed in het parlement, streden voor een kerk die gezuiverd was van roomse gebruiken, voor een niet-hiërarchische vorm van regering van de kerk (presbyterianisme), voor de gereformeerde leer, maar niet minder voor een inperking van de absolutistische neigingen van de koning.
In 1643 werd het beroemde Solemn League and Covenant gesloten: een verbond tussen het parlement en Schotse Covenanters, waarin het parlement steun zocht bij de Schotten om zijn doelen te bereiken, de Schotten trachtten het presbyterianisme te behouden, en beide partijen overeenkwamen de invloed van het rooms-katholicisme terug te dringen. Ook Ambrosius steunde deze beweging en de idealen van het presbyterianisme. In deze roerige periode kwam de Synode van Westminster bijeen van 1643 tot 1649, en deze synode aanvaardde het Solemn League and Covenant.
Ambrosius werd in de tijd van de burgeroorlogen enkele malen gevangen genomen. In november 1642 werd hij voor enige tijd gevangen genomen, en ook op 20 maart 1643. In beide gevallen werd hij op voorspraak van bevriende edelen weer vrijgelaten. Zo schrijft hij over William Farrington uit Worden:
‘Uit liefde en achting voor het predikambt heeft hij zich voor mij ingezet toen ik gevangen werd genomen. Hij betaalde voor mijn vrijlating, en heeft me persoonlijk thuisgebracht bij mijn vrouw en kinderen, daarbij aan mij en de mijnen alle mogelijke vriendelijkheid betonend.’
Tijdens de tweede Civil War vond bij Preston, terwijl Ambrosius daar woonde, van 17 tot 19 augustus 1648 een beslissende veldslag plaats: de Battle of Preston. Het parlementaire leger onder leiding van Oliver Cromwell behaalde een overwinning op de aanhangers van de koning die samen met koningsgezinde Schotten vochten onder leiding van de hertog van Hamilton. Toen de strijd dreigde vertrok Ambrosius vanwege het gevaar naar Manchester. Toen hij op 22 augustus terugkeerde naar Preston noteerde hij dankbaar de overwinning van het parlementaire leger:
‘Ik keerde naar Preston terug, zag de wonderlijke werken van God en hoorde over vele wonderen van Zijn barmhartigheden, bijvoorbeeld:
1. De infanterie van de Schotten is verslagen. Hun zijn 150 vaandels, 36 kruitvaten, 100 lontvaten, 6.000 kogelladingen, 5.000 musketten en 2.000 pieken afgenomen. Ondertussen bestond de vijand uit ruim 30.000 man en de strijdkrachten van het parlement uit niet meer dan 9.000 man.
2. Geen plaats (waar de vijand kwam) is aan plundering ontkomen, behalve Preston. De plundering daarvan werd verhoed doordat de [parlementaire] legers nog net op tijd kwamen.
3. Voor de Schotten werd een voedselvoorraad in het stadhuis gebracht ter waarde van minstens duizend pond, maar de tijdige opmars van de legers redde die voorraad om er zelf gebruik van te maken.’
Hierbij moet aangetekend worden dat andere bronnen de omvang van het royalistische leger inschatten op rond 11.000 manschappen (die ook nog niet allen betrokken waren bij de slag) in plaats van de 30.000 die Ambrosius noemt. Er vielen zo’n 100 slachtoffers aan de parlementaire zijde, en ongeveer 2.000 aan de zijde van de Schotten en koningsgezinden. Ambrosius heeft de gevaren en de verwoestingen van de oorlogen van nabij meegemaakt.
In april en mei 1649 verbleef Ambrosius in Londen. Hij ontving een dagvaarding van het Committee for Plundered Ministers [Comité voor geplunderde predikanten], om samen met enkele andere broeders voor hen te verschijnen en zich te verantwoorden over zaken die tegen hem ingebracht werden naar aanleiding van een geschrift met de titel: The Agreement of the People taken into Consideration …, by the Ministers of Christ in the Province of Lancaster.
De predikanten erkenden dat zij hun handtekening gezet hadden en gaven aan het in hoofdzaak met het geschrift eens te zijn. De predikanten werd gevraagd of zij de huidige staatkundige regering erkenden en zich eraan wilden onderwerpen. Ambrosius ondervond veel medeleven van geestverwanten in Londen en uit het gehele land. Er was gebed voor hen en er werden vastendagen gehouden voor hun vrijlating. Uiteindelijk liet men hen weer gaan. In zijn dagboek schreef Ambrosius:
‘De Heere bemoedigde en bekwaamde ons keer op keer, zodat op de laatste dag Mr. M. (de voorzitter van het comité, in wiens ogen wij genade vonden) in het openbaar de wens uitsprak: ‘Ik zou blij zijn als we van de zaak van de predikanten uit Lancashire af waren!’ Alle eer en lof zij onze goede God.’
Aan de periode in Preston is een einde gekomen door het beroep dat op Ambrosius werd uitgebracht door de gemeente van Garstang. Hij was in 1653 ernstig ziek geweest, en zijn krachten verminderden. De werkdruk was hoog en het was in Preston niet mogelijk gebleken om een vaste assistent te krijgen die hem in zijn pastorale werk zou bijstaan. In een brief aan John Bond schreef hij:
‘In zo’n grote gemeente zal ik gewillig het werk op me nemen dat ik kan doen, maar niet alles wat een herder gewoonlijk behoort te doen, want het is me te veel. Indien de tegenstanders (want er zijn menigten van papisten onder ons) denken dat er werk genoeg is voor vier of vijf priesters die een vaste plaats hebben in de gemeente, hoeveel werk stelt u zich voor dat er te doen is voor één dienaar van het Evangelie. Mijnheer, mijn werk in Preston is beëindigd, en een ander werk is sindsdien in Garstang begonnen.’
Hij zag uit naar zijn periode in Garstang:
‘In plaats van al het gewoel, de ergernissen, de begeerten, de trots, de onenigheid en alle voornemens van de mensen in straten en steden, zal ik nu in stille velden en bossen wandelen, en vaker de verschillende wijzen van melodieuze vogels horen.’
En hij voegde eraan toe:
‘Mijn sterren verduisteren en de wolken keren weder na de regen. Het werk dat voor me ligt is minder met mensen en meer met God’.
Ambrosius diende de gemeente van Garstang van 1655 tot 1662.
In 1662 kwam aan zijn ambtelijke dienst in Garstang een einde. In 1660 was Karel II als koning aan de macht gekomen, het begin van de zogenaamde Restauratie: het herstel van de monarchie van de Stuarts. Karel II werd door het parlement op 8 mei 1660 uitgeroepen tot wettige koning en opvolger van de op 30 januari 1649 geëxecuteerde Karel I. Daarmee kwam een einde aan een periode van strijd tussen koningsgezinden en parlementairen. Maar er kwam ook een einde aan de pogingen van de puriteinen die binnen de Church of England het presbyteriale stelsel wilden verwezenlijken. Een reeks van wetten werd ingevoerd, de zogenaamde Clarendon Code, genoemd naar de geestelijke vader Edward Hyde, graaf van Clarendon, de grootkanselier van Karel II. De Clarendon Code bestond uit de volgende wetten:
- De Corporation Act van 1661, die alle gemeentelijke ambtenaren verplichtte deel te nemen aan de Anglicaanse communie, en afstand te doen van de Solemn League and Covenant van 1643.
- De Act of Uniformity van 1662, die alle dienaren in de kerk verplichtte het Book of Common Prayer te aanvaarden en te gebruiken in de erediensten. Weigering daarvan zou betekenen het ambt te verliezen.
- De Conventicle Act van 1664, die alle religieuze samenkomsten van meer dan vijf personen buiten de Church of England verbood.
- De Five Mile Act van 1665, die predikanten die geweigerd hadden in te stemmen met de eisen van de Act of Uniformity, de nonconformisten, verbood binnen een straal van vijf mijl van de predikantsplaats die ze verlaten hadden te komen. Het was hun ook niet toegestaan les te geven op scholen.
Het is wel duidelijk dat het net gesloten werd rondom degenen die een kerkregering voorstonden op gereformeerde, presbyteriale leest. Veel puriteinen weigerden in te stemmen met de vereisten van de Act of Uniformity, en verloren hun ambt. Het is een pijnlijk gegeven dat de Act of Uniformity bepaalde dat men uiterlijk op 24 augustus moest instemmen met de bepalingen van die wet, op St. Bartholomew’s Day! De datum 24 augustus was in 1572 een zwarte dag geworden toen op die dag duizenden hugenoten in Frankrijk op wrede wijze vermoord werden. Nu werden op diezelfde datum in Engeland duizenden getrouwe Godsgezanten uit hun ambt geworpen: de Great Ejection. Mannen als Joseph Alleine, John Flavel, Thomas Brooks, Stephen Charnock, Daniel Dyke, John Flavel, William Greenhill, Thomas Manton, Matthew Mead, en Thomas Watson verloren hun ambt.
Zo verloor ook Ambrosius zijn predikantsplaats te Garstang. Hij verliet Garstang en verhuisde weer naar Preston, waar hij intrek nam in de Church Weind (nu de St. John Street). Zijn gemeenteleden uit Garstang bezochten hem daar. Op 23 januari 1664 ontving hij bezoek uit Garstang. Op die dag sprak Ambrosius vrijmoedig met hen. Hij gaf hun goede raad en vertelde dat hij gereed was wanneer de Heere hem zou wegroepen uit dit leven. Hij zei hun ook dat hetgeen hij geschreven had, gereed was nu hij de dag ervoor zijn werk Discourse Concerning the Angels had verzonden om gedrukt te worden. Bij het vertrek van zijn bezoek vergezelde Ambrosius zijn bezoekers naar hun paarden. Daarna trok hij zich terug in zijn studeerkamer. Toen hij daar langer bleef dan gewoonlijk gingen zijn huisgenoten op onderzoek uit. Zij openden de deur, en troffen Ambrosius daar stervende aan. Hij bleek een beroerte gehad te hebben en blies kort daarna de laatste adem uit. Hij die zich tijdens zijn leven zich zoveel vermaakt had in het zien op Jezus, heeft ondervonden wat Paulus schrijft in 1 Korinthe 13:12: Want wij zien nu door een spiegel in een duistere rede, maar alsdan zullen wij zien aangezicht tot aangezicht; nu ken ik ten dele, maar alsdan zal ik kennen gelijk ook ik gekend ben.